Niet, helemaal niet.
Een onthutsende conclusie na tientallen jaren met grootschalige mammoet-operaties die uiteindelijk van iedere ambitie ontdaan of teruggedraaid werden. Na heel veel inspanningen, forse investeringen, tomeloze inzet en dito frustraties leverden ze niet of nauwelijks wat op. Dit is, in navolging van de onderwijsraad, ook het parlement niet ontgaan en nu staat er dus een breed gedragen onderzoek voor de deur. Het werd tijd. Maar waar gaat het eigenlijk mis? Een snelle analyse gericht op het primair onderwijs.
Vernieuwen is nooit een doel op zich. Er is een probleem dat opgelost moet worden en de vernieuwing is hierop het antwoord. Alle betrokkenen hebben last van het probleem, zien de noodzaak en zijn, door dit gedeelde belang, bereid om de schouders eronder te zetten. Persoonlijk of via hun belangenorganisaties. De belangrijkste voorwaarden voor succesvolle innovatie zijn dus: een probleem, een oplossing, een noodzaak en een gedeeld belang.
Hoe anders gaat het in het onderwijs, waar al decennia lang een eenzijdige vernieuwingsdrift te zien is die niet gebaseerd is op een duidelijke en gedeelde probleemstelling. Natuurlijk is het zo dat er van tijd tot tijd artikelen op de voorpagina's van kranten verschijnen waaruit zou moeten blijken dat kinderen in Nederland onvoldoende leren. Maar dit zijn de aandachttrekkende incidenten, die verhullen dat het basisonderwijs in Nederland al heel lang heel goed is. Iets dat internationaal onderzoek periodiek opnieuw aantoont. Als er al iets mis zou zijn, dan komt dit in de verste verte niet in de buurt van iets dat gemeenschappelijk wordt beleefd.
Een belangrijk kenmerk van het basisonderwijs in Nederland is wel de enorme regeldrift van de overheid. Dit begon in de jaren zeventig toen het gelijkheidsstreven werd gecombineerd met het grenzeloze optimisme inzake de maakbaarheid van de samenleving. Al snel leidde dit tot een ondersteuningsinfrastructuur (waaronder schoolbegeleidingsdiensten en pedagosche centra) die zijn weerga niet kende. Deskundigen, die overigens zelf maar zelfden of nooit achter de klasdeur kwamen, gingen naar de scholen en alles zou goedkomen. Hiermee werd het centrum van de vernieuwing steeds verder van de klas afgelegd, verdween langzamerhand het gedeelde belang en groeide de weerstand bij de man en vrouw voor de klas.
Gelukkig wordt deze historische misstap momenteel rechtgezet. Ondersteuningsinstellingen moeten hun eigen broek op gaan houden en worden niet meer direct uit overheidsmiddelen betaald. In die zin komt de onderwijsinnovatie, mede door het dereguleringsbeleid van de overheid weer dichter bij de klas te liggen. De leerkracht krijgt zijn vak terug.
Veranderingen achter de klasdeur worden nu weer oplossingen voor beleefde problemen in plaats van opgelegde schijnoplossingen. De initiatieven zullen kleinschaliger, flexibeler en praktischer zijn. Fantastisch. En de slotconclusie: de grootschalige verniewingen zijn failliet. Wat niet werkt moet je ook niet koesteren.
Een onthutsende conclusie na tientallen jaren met grootschalige mammoet-operaties die uiteindelijk van iedere ambitie ontdaan of teruggedraaid werden. Na heel veel inspanningen, forse investeringen, tomeloze inzet en dito frustraties leverden ze niet of nauwelijks wat op. Dit is, in navolging van de onderwijsraad, ook het parlement niet ontgaan en nu staat er dus een breed gedragen onderzoek voor de deur. Het werd tijd. Maar waar gaat het eigenlijk mis? Een snelle analyse gericht op het primair onderwijs.
Vernieuwen is nooit een doel op zich. Er is een probleem dat opgelost moet worden en de vernieuwing is hierop het antwoord. Alle betrokkenen hebben last van het probleem, zien de noodzaak en zijn, door dit gedeelde belang, bereid om de schouders eronder te zetten. Persoonlijk of via hun belangenorganisaties. De belangrijkste voorwaarden voor succesvolle innovatie zijn dus: een probleem, een oplossing, een noodzaak en een gedeeld belang.
Hoe anders gaat het in het onderwijs, waar al decennia lang een eenzijdige vernieuwingsdrift te zien is die niet gebaseerd is op een duidelijke en gedeelde probleemstelling. Natuurlijk is het zo dat er van tijd tot tijd artikelen op de voorpagina's van kranten verschijnen waaruit zou moeten blijken dat kinderen in Nederland onvoldoende leren. Maar dit zijn de aandachttrekkende incidenten, die verhullen dat het basisonderwijs in Nederland al heel lang heel goed is. Iets dat internationaal onderzoek periodiek opnieuw aantoont. Als er al iets mis zou zijn, dan komt dit in de verste verte niet in de buurt van iets dat gemeenschappelijk wordt beleefd.
Een belangrijk kenmerk van het basisonderwijs in Nederland is wel de enorme regeldrift van de overheid. Dit begon in de jaren zeventig toen het gelijkheidsstreven werd gecombineerd met het grenzeloze optimisme inzake de maakbaarheid van de samenleving. Al snel leidde dit tot een ondersteuningsinfrastructuur (waaronder schoolbegeleidingsdiensten en pedagosche centra) die zijn weerga niet kende. Deskundigen, die overigens zelf maar zelfden of nooit achter de klasdeur kwamen, gingen naar de scholen en alles zou goedkomen. Hiermee werd het centrum van de vernieuwing steeds verder van de klas afgelegd, verdween langzamerhand het gedeelde belang en groeide de weerstand bij de man en vrouw voor de klas.
Gelukkig wordt deze historische misstap momenteel rechtgezet. Ondersteuningsinstellingen moeten hun eigen broek op gaan houden en worden niet meer direct uit overheidsmiddelen betaald. In die zin komt de onderwijsinnovatie, mede door het dereguleringsbeleid van de overheid weer dichter bij de klas te liggen. De leerkracht krijgt zijn vak terug.
Veranderingen achter de klasdeur worden nu weer oplossingen voor beleefde problemen in plaats van opgelegde schijnoplossingen. De initiatieven zullen kleinschaliger, flexibeler en praktischer zijn. Fantastisch. En de slotconclusie: de grootschalige verniewingen zijn failliet. Wat niet werkt moet je ook niet koesteren.