Alles draait om woordenschat

Door Jos Cöp

Inleiding
Woordenschatontwikkeling is belangrijk. Daar is iedereen het over eens. Een beperkte woordenschat leidt in veel gevallen tot slechte schoolresultaten. Verder is er geen vakgebied waarin de verschillen tussen kinderen zo groot zijn. Onderwijs gericht op het vergroten van de woordenschat is daarom zeker niet eenvoudig, maar desondanks wordt het steeds meer een algemeen goed. Veelal wordt daarbij de nadruk gelegd op het aanleren van woordbetekenissen, maar effectief woordenschatonderwijs is breder.

Verschillen in woordenschat
De belangstelling voor woordenschatonderwijs komt niet ineens uit de lucht vallen. Meerdere onderzoeken en publicaties stelden vast dat er een enorm verschil is in het aantal woordbetekenissen dat kinderen op een bepaalde leeftijd kennen. Zo blijkt steeds opnieuw dat er een enorm gat is tussen de woordenschat van kinderen uit taalarme en taalrijke milieus. Driejarige kinderen uit taalrijke milieus kunnen een woordenschat hebben die vijf keer zo groot is als hun klasgenootjes uit taalarme milieus. Dat is een heel groot verschil, maar op zich wel begrijpelijk gezien het feit dat kinderen uit taalrijke milieus meer dan twee keer zoveel verschillende woorden per uur horen dan kinderen uit taalarme milieus. Meer woorden horen, vergroot uiteraard de kans op het gaan kennen van meer woordbetekenissen. Vandaar dat het verschil bij aanvang van de schoolloopbaan zo groot is. Verder weten we ook nog dat die verschillen tijdens het naar school gaan vaak alleen maar groter worden. Werk aan de winkel dus.

Het belang van woordenschat
Waarom is die woordenschatontwikkeling dan zo belangrijk? Minder woorden kennen, is dat zo'n probleem? Het antwoord hierop is ja. Ten eerste omdat het bij veel kinderen niet gaat om een paar woorden minder, maar om een duidelijk groter verschil. Verder is vast te stellen dat het kennen van woordbetekenissen enorm belangrijk is voor een goede taalleesontwikkeling. Bijna ieder aspect van de taalleesontwikkeling is verbonden met woordenschat.


Woordenschat en taalleesontwikkeling

De woordherkenning bij het technisch lezen en het vlot lezen gaat een stuk sneller als het gaat om woorden die bekend zijn. Hetzelfde geldt voor het leren spellen. De schrijfwijze van woorden beklijft veel gemakkelijker als het woord betekenis heeft. Ten aanzien van het leesbegrip kan vastgesteld worden dat woordenschat één van de belangrijkste voorspellers is. Het niet kennen van 10% van de woorden, maakt het begrijpen van een tekst vrijwel onmogelijk. Dit geldt ook voor het luisteren. Vallen er serieuze gaten doordat woorden ‘mistig’ zijn, dan is een gesprek al gauw niet meer te volgen. Weg leuk contact, weg lekker gesprek. Bij schrijven en spreken speelt ook iets vergelijkbaars. Het niet kennen van de juiste woorden betekent dat het heel moeilijk kan zijn om je uit te drukken over bepaalde zaken. Het belemmert daarmee de mogelijkheden tot communiceren. Kortom, de conclusie om woordenschatontwikkeling te beschouwen als één van de belangrijkste elementen van de taalleesontwikkeling is gerechtvaardigd. Wetenschappers discussiëren met elkaar of het de motor of de brandstof is, maar duidelijk is in ieder geval wel dat je zonder niet succesvol kunt 'rijden'.

Hoe leren kinderen nieuwe woorden?
Als leerkracht heb je gauw het idee dat kinderen een woord wel zullen kennen. "Ik heb het je uitgelegd, dus je weet wat het is", is een veelgehoorde uitspraak. Eigenlijk is het best jammer dat de waarheid wat grilliger is. Het leren van nieuwe woorden is namelijk een vorm van netwerkjes bouwen met verbindingen tussen woorden die je wel kent en het woord dat je nog niet echt kent. En als zo'n verbinding een aantal keren gelegd kan worden en vervolgens ook nog onderhouden wordt, dan mag je aannemen dat het woord onderdeel is geworden van de woordenschat van een kind. Belangrijk is om er nadrukkelijk rekening mee te houden dat woorden dus bijna nooit in één keer geleerd kunnen worden en dat losse woorden, die het kind niet kan koppelen aan bestaande kennis, niet of nauwelijks onthouden kunnen worden.


Woorden in netwerken

Woordenschatonderwijs in vier lagen
Woordenschatonderwijs wordt vaak geassocieerd met het aanleren van woordbetekenissen. Alhoewel dit een belangrijk onderdeel is, zijn er veel meer leeractiviteiten die een positieve invloed hebben op het vergroten van de woordenschat van kinderen. We kunnen daarbij vier lagen onderscheiden, die samen staan voor evenwichtig woordenschatonderwijs.


De vier lagen van het woordenschatonderwijs.

De eerste laag heeft te maken met het onderwijsleerklimaat en de talige omgeving die een school te bieden heeft. Deze omgeving moet rijk ingericht zijn zodat kinderen veel met mondelinge en schriftelijke taal in aanraking komen, waardoor ze op ongedwongen wijze in contact kunnen komen met veel woorden in een echte, authentieke context. Op deze manier ontwikkelt zich het woordbewustzijn, krijgen ze interesse in woorden en groeit hun woordenschat zonder dat er sprake is van gerichte instructie. Een stimulerende omgeving heeft enerzijds te maken met de materiële invulling van de schoolomgeving (veel zichtbare en bereikbare taal) en anderzijds met de talige activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn de talige aankleding van de school, interactief voorlezen, woordbesprekingen bij de zaakvakken, gespreksvormen en uitwisselingsvormen zoals presentaties of discussies.

Een tweede laag wordt gevormd door de aandacht voor strategieën en vaardigheden om de betekenis van woorden die nog onbekend zijn, af te kunnen leiden. Instructie geven over woorden is mooi, maar de meeste woorden leren kinderen zonder dat er wat uitgelegd wordt. Ze leiden de betekenis zelf af (uit beeld, uit de woordbouw, of uit de omringende tekst), zoeken het woord op of vragen het na. Hierbij zal overigens vaak blijken dat de woordbetekenis niet beklijft door één keer de juiste betekenis gehoord of gezien te hebben. Daarom is het belangrijk dat kinderen zelf ook over strategieën en vaardigheden beschikken waarmee ze in staat zijn om de betekenis beter te onthouden. Dit kunnen ze doen door te associëren (bijvoorbeeld een woordweb te maken), woorden aan elkaar te verbinden met een relatieschema (bijvoorbeeld een woordparaplu, woordkast, woordpad of woordpodium) of de woordbetekenissen toe te passen (bijvoorbeeld in raadsels, teksten of presentaties). De aandacht voor vaardigheden en strategieën in het woordenschatonderwijs is over het algemeen erg beperkt. Gelukkig zien we dat moderne taal- en leesmethoden er wel steeds meer werk van maken.

De derde laag is gericht op het aanleren van woordbetekenissen. Veel scholen kiezen ervoor om hierbij gebruik te maken van het VSCC-model van Verhallen, wat bestaat uit de volgende vier fasen: voorbewerken (motiveren, netwerk openen), semantiseren (veelzijdig uitleggen), consolideren (ongeveer zeven keer herhalen) en controleren. Dat deze werkwijze veel toegevoegde waarde kan hebben voor kinderen met een beperkte woordenschat, is inmiddels wel bewezen. Maar door het enorme tijdsintensieve karakter en het feit dat het erg schools blijft, is het niet voor alle kinderen op alle momenten de ideale oplossing.

De vierde laag is die van het toepassen van woordbetekenissen, het uiteindelijke doel van woordenschatonderwijs. Dit betekent dat kinderen bij het lezen, schrijven, luisteren en spreken de woorden actief gebruiken of passief herkennen. In functionele teksten en authentieke taaluitingen: ingezonden brieven, advertenties, e-mails, reisverslagen, presentaties, woordschilderijen, woordraadsels en ga zo maar door.

Effectieve leertijd
Naast de verschillen in de omvang van de woordenschat, zijn de woordbetekenissen die kinderen kennen vaak behoorlijk verschillend. Ieder kind is anders, heeft andere interesses en dus is ook de samenstelling van de woordenschat verschillend. Dit maakt het in groepsverband leren van nieuwe woorden niet eenvoudig en is een belangrijk argument om terughoudend te zijn met het klassikaal leren van nieuw woordbetekenissen. Omdat goed woordenschatonderwijs voor een leerkracht intensief is, is het altijd de moeite waard om te kijken of een methode in staat is om belangrijke ondersteuning te bieden. Maar ook dan kan een les nog zo goed in elkaar zitten, als kinderen de aangeboden woorden al kennen is het effect om precies te zijn nul. Of onder nul zelfs: het mee moeten doen met een activiteit waarvan je de doelstelling al bereikt hebt, is frustrerend en leidt gemakkelijk tot demotivatie. Dit is te voorkomen door meer gedifferentieerd in te steken en eerst na te gaan welke kinderen behoefte hebben aan deze extra instructie van woordbetekenissen en welke niet.

Methoden hebben vaak de neiging om in een les een vaststaand pakket aan doelwoorden aan te bieden. In de praktijk betekent dit dat veel kinderen uitleg krijgen over en oefeningen doen met woorden die ze al kennen. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk om vooraf in te kunnen schatten voor wie het expliciet aanleren van de doelwoorden van toegevoegde waarde is. Dit kan gebeuren door deze activiteiten na een toetsmoment te plaatsen of door resultaten op eerdere toetsen, uit voorafgaande blokken uit methoden of niet-methodegebonden metingen, als uitgangspunt te nemen.

Een voorbeeld van toetsing voordat de doelwoorden intensief worden uitgelegd vinden we bijvoorbeeld in de taalmethode Taal in beeld. In de basislessen woordenschat uit deze methode staan de strategieën en vaardigheden om woordbetekenissen af te leiden en te onthouden centraal. Hierbij worden de doelwoorden wel geraakt, maar niet meteen aan alle leerlingen expliciet onderwezen. Na de basislessen wordt getoetst of er nog extra aandacht voor de doelwoorden nodig is. Vervolgens kan de leerkracht ervoor kiezen om de kinderen die dat nodig hebben met behulp van geavanceerde woordenschatsoftware en / of een woordenschatspel gericht te ondersteunen bij het leren van de doelwoorden. Mocht een leerkracht, overigens volkomen terecht, niet willen wachten tot na de toets, dan kan de software en / of het leerspel al op een eerder moment ingezet worden. Bijvoorbeeld in de vorm van preteaching of direct in het verlengde van de basislessen.
Een voorbeeld van het uitgaan van eerdere toetsing vinden we in de nieuwe versie van de methode Zin in taal. Op basis van deze resultaten kunnen de basislessen woordenschat, voor de kinderen die dat nodig hebben, uitgebreid worden met extra lessen en aanvullende activiteiten met behulp van woordenschatsoftware.

De computer
Uiteraard zijn er grenzen aan de organiseerbaarheid van het gedifferentieerd aanbieden van het woordenschatonderwijs. Steeds meer wordt in dit verband gewezen op mogelijke kwaliteitsverbetering door het gericht inzetten van de computer. In het artikel "Woordenschatonderwijs en de computer" zullen we hierop nader ingaan.